Gebruikt u stadsverwarming of blokverwarming om uw bedrijfspand te verwarmen of/en om warm water te krijgen? Dan bent u aangesloten op een warmtenet, en hebt u vanaf 1 januari 2014 met de Warmtewet te maken.

Let op: de Warmtewet geldt alleen voor aansluitingen van maximaal 100 Kilowatt. Weet u niet wat de grootte van uw aansluiting is? Dan kunt u dit bij uw warmteleverancier navragen. Ook vindt u de grootte van uw aansluiting vaak terug in uw contract met de warmteleverancier. Afnemers met aansluitingen groter dan 100 Kilowatt moeten zelf over de prijs en de voorwaarden voor warmte onderhandelen. Grootverbruikers kunnen terugvallen op het Burgerlijk Wetboek.

Waarom komt er een Warmtewet?
Als klant van stadsverwarming of blokverwarming kunt u niet overstappen naar een andere leverancier. De warmtenetten zijn namelijk niet onderling met elkaar verbonden, zoals bij elektriciteit en gas. Dit komt omdat er bij een warmtenet vaak maar één lokale energiebron is, die de warmte opwekt. Er is vaak maar één partij die de warmte aan u levert. De Warmtewet gaat daarom afnemers van warmte extra bescherming bieden. Hieronder leggen wij uit wat de wet voor u betekent.

Inhoud warmtewet

Het primaire doel van de warmtewet is het beschermen van verbruikers die zijn aangesloten op stadsverwarmingsnetten, blokverwarmingsinstallaties en warmte-koudeopslagsystemen. In de Warmtewet worden eisen gesteld aan de maximale tarieven die in rekening worden gebracht voor de warmtelevering. Daarnaast worden er eisen gesteld aan de administratieve verwerking van de verbruikskosten.

In de wet wordt onderscheid gemaakt tussen een producent, een leverancier en een verbruiker (huurder). In geval van blokverwarming is een woningbouwcorporatie normaal gesproken zowel producent als leverancier.

Bemetering energiegebruik
In de Warmtewet (artikel 8) is beschreven dat een leverancier van warmte het tot taak heeft om, in een aantal gevallen, ervoor te zorgen dat er binnen een redelijke termijn aan verbruikers een individuele meter ter beschikking wordt gesteld. Die warmtemeter moet het actuele warmteverbruik weergeven en informatie geven over de tijd waarin sprake is van het daadwerkelijk verbruik.
Een meter moet ter beschikking worden gesteld op het moment dat:

a)    een verbruiker hierom vraagt, tenzij het ter beschikking stellen technisch onmogelijk is of financieel niet redelijk is;
b)    een bestaande meter wordt vervangen, tenzij het ter beschikking stellen technisch onmogelijk is of niet kostenefficiënt is in verhouding tot de geraamde potentiële besparingen op lange termijn;
c)    een nieuwe aansluiting wordt gemaakt in een nieuw gebouw;
d)    een gebouw ingrijpend wordt gerenoveerd.

Het individueel bemeteren van bestaande complexen is dus formeel niet noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de eisen uit de Warmtewet. Op het moment dat een huurder expliciet om een warmtemeter vraagt, dan geldt punt a. van de hiervoor genoemde opsomming. Voor een corporatie is het dus raadzaam voorbereid te zijn op deze vraag.

Kostenverdeling verbruiker
Als er geen sprake is van individuele bemetering van een complex, dan geldt artikel 8a – lid 3 van de Warmtewet. Hierin staat dat de kostenverdeelsystematiek “binnen de technische en financiële mogelijkheden een zo nauwkeurig mogelijke benadering van het werkelijke aandeel van het verbruik van de individuele verbruiker” moet weergeven. Er is geen verdere invulling van deze omschrijving in de Warmtewet gegeven.

Het is dan ook zeer de vraag of een verdeling op basis van vierkante meters appartementoppervlak recht doet aan deze omschrijving. Een betere benadering bijvoorbeeld zou een beoordeling op basis van de Energie Index (parameter die het energielabel bepaalt) zijn. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft nog geen uitspraak gedaan of een van beide methoden acceptabel is. De ACM is ermee belast om er op toe te zien dat de Warmtewet wordt nageleefd.

Als er geen individuele bemetering plaats vind dan geldt nog steeds het maximale tarief voor warmtelevering. Het is dan echter wel de vraag hoe het individuele energieverbruik [GJ] wordt bepaald en vooral op basis van welk totaalverbruik dat wordt bepaald. Het totaalverbruik kan bijvoorbeeld gebaseerd zijn op het gasgebruik van een installatie maar ook op basis van de warmtelevering [GJ] van een installatie.

De Warmtewet geeft geen uitsluitsel op deze vraag. Voor de bemetering van een collectieve installatie is dat echter wel van belang; kan er bijvoorbeeld worden volstaan met het meten van het totale gasgebruik of moet er na een collectieve installatie een warmtemeter worden geplaatst?

Administratie
Naast installatietechnische consequenties heeft de Warmtewet ook consequenties voor de administratie en de administratieve processen. Vaak zullen de onderdelen waaraan in de Warmtewet eisen worden gesteld al onderdeel van de administratie zijn. Niettemin moeten de huidige administratieve processen en de facturering richting verbruikers worden geanalyseerd om te kunnen beoordelen of er aanpassingen benodigd zijn.

De Warmtewet heeft niet alleen betrekking op de bemetering van de installaties maar ook op (administratieve) processen bij voorgenoemde organisaties.

Auteurs:
Ing. A.F. (André) Kruithof – Nieman Raadgevende Ingenieurs
Ing. M (Maarten) de Bruijne – Nieman Valk Technisch Adviesbureau